19.09.1940 Soerabaiasch handelsblad [1]

Het Vreemdelingenlegioen

Het keurcorps in Afrika

Thans grootendeels in Engeland

Zij voelen zich daar opperbest

Maar de Fransche wijn wordt erg gemist

Hoewel slechts weinigen van ons ooit een légionnaire in levenden lijve hebben gezien, zijn wij met hen en hun roemrijke daden volkomen vertrouwd. De meesten van ons hebben „Under two flags", den onsterfelijken roman van Ouida gelezen, en voor het overige heeft de film er wel voor gezorgd, dat hun sombere vermaardheid doordrong tot ver over de grenzen van de Fransche koloniën.

Thans bevinden zich groote afdeelingen van dit keurkorps op vreemden bodem. Het landschap in de Engelsche county, waar zij thans zijn ingekwartierd, in legertenten, die in lange rijen rondom het exercitieveld zijn opgesteld, herinnert in niets aan de traditioneele omgeving, waarmede het melodrama van de film ons vertrouwd heeft gemaakt: de door palmen overhuifde oase aan den rand der Sahara.

Zij voelen er zich niet minder gelukkig om, vormen een groote, gelukkige familie, dankbaar, voor de goede zorgen, waarmede men hen omringt, en altijd graag bereid tot een praatje, wanneer er bezoek komt. Het zijn allen, zonder onderscheid, flinke kerels, die meermalen den dood van aangezicht tot aangezicht hebben aanschouwd. Hun kolonel is getooid met rijen decoraties, en allen zonder onderscheid spreken over hem niet dan met den grootsten eerbied.

„Toen wil voor den eersten keer op 13 Mei in Narvik aanvielen", verklaarde een van de koloniale soldaten, „ging de kolonel ons voor. En hij is voortdurend aan het hoofd gebleven. Een prachtkerel is hij. Niet zoals sommige andere officieren. Een van die andere kerels, een Russisch kapitein — die bleef altijd mijlen achter den troep aanlopen, als wij aanvielen "

In het bureau van den kolonel is een groote Duitsche vlag opgehangen. een tropee van Narvik. Zij hebben het daar zwaar te verantwoorden gehad, de mannen van het legioen. Zij landden er op 3 en 4 Mei, trokken voor den eersten keer den 13en ten aanval, en op 28 Mei was de plaats veroverd.

Zware beproevingen.

„Wij marcheerden niet aan het hoofd", vertelde een van de anderen, „uit beleefdheid lieten wij de Noren voorop gaan, maar wij hadden het eigenlijke werk gedaan. En binnen een week tijds moest Narvik weer geëvacueerd worden. Wij huilden bijna van woede en teleurstelling, want de Moffen liepen tegen dien tijd al als hazen, en wij wisten zeker, dat wij hen binnen 'n paar dagen over de Zweedsche grens zouden hebben gesmeten."
„Enfin, het ging er heet toe, maar het was de moeite waard. Daar zijn er heel wat van ons bij gebleven. Natuurlijk. Op sommige dagen regende het bommen, en voortdurend werden wij met machinegeweren beschoten. Wij hadden geen vliegtuigen, en vijf dagen aan een stuk was er geen voedsel en geen munitie, en moesten wij leven van wat wij op de Duitschers buit maakten, We sliepen in holen in den grond, alleen bedekt met 'n deken, maar er lag nog veel sneeuw en het was er bitter koud. Gelukkig hadden wij den Moffen een massa voedsel afhandig gemaak, heel wat beter dan wat wij Franschen gewoonlijk te eten krijgen."

Via Brest naar Engeland.

Na de evacuatie van Narvik werden de  mannen van het Vreemdenlegioen niet naar Engeland, maar naar Bretagne gedirigeerd. Maar de campagne in Frankrijk was slechts van korten duur. Zij landen in Brest , en verwachten doorgezonden te worden om Rennes tegen de Duitschers te verdedigen. Maar het bleek al te laat. Een verkennings-detachement in hoofdzaak bestaande uit officieren van het Legioen, werd vooruit gezonden maar viel bijna in een hinderlaag en in handen van de vooruitgeschoven Duitsche kolonnes, en had nog maar juist tijd om vanuit der kleinere havens van Bretagne in bootjes naar Engeland te ontsnappen. Het grootste gedeelte van de manschappen scheepte zich weer in Brest in zonder zelfs maar een vijand, te hebben gezien.
Daarop, in het kort, komen de verhalen van de mannen van het Legioen over hun jongste avonturen neer. Het relaas werd in allerlei talen en met groote verscheidenheid van accenten bevestigd.
Het zijn mannen van verschillenden leeftijd en van allerlei slag — sommigen klein van postuur, maar zeer gespierd, anderen weer groot en welgemaakt. Daar zijn er onder, zoo grimmig van uiterlijk, dat zij zoo van de film konden zijn weggelopen, en anderen weer zien er uit als lammeren. Daar was bijvoorbeeld een bleeke, schrale Roemeen van wie niemand begreep hoe hij bij het Legioen terecht was gekomen. Hem ernaar vragen ging niet, dat soort dingen is voor soldaten van het Legioen taboe. Dan was er nog een droefgeestige Armeniaan, die voor betoonde dapperheid bij Narvik onderscheiden was met het Croix de Guerre, en ook viel op een bijzonder goed uitziend officier, blond en met blauwe oogen, met keurig verzorgde manieren, die een Kaukasische prins bleek te zijn. Hij diende al 14 jaar bij het Legioen, en zijn dapperheid bij Narvik was spreekwoordelijk geworden. De vrolijkste kerels bij het Legioen bleken de Spanjaarden en de Franschen. Want er dienen ook Franschen in het Legioen. In de kantine zaten soldaten bijeen, die bij navraag alle drie Franschen bleken te zijn, hoewel zij 't meest op Spanjaarden geleken. De een kwam van Carcassonne, een ander uit Bretagne en de laatste uit Rouaan.
De knaap uit Carcassonne, jong nog met donkere oogen, die van levenslust schitterden, had de spraakzaamheid, die ieder kind van de Midi kenmerkt. Binnen het kwartier had hij zijn heelen levensloop verteld, en dan nog een heleboel dingen meer. Hij verkondigde, dat een Franschman, die zich voor het Legioen opgaf, zich uit moest geven voor Belg of Zwitser. Navraag werd nooit gedaan. „Alleen moest Je 't naderhand met den kolonel in orde maken en hem geen rad voor oogen draaien. Jacques — dat was de Bretagner — stond te boek als Belg. en wij tweeën kwamen als Zwitserse burgers in het Legioen. Maar natuurlijk heb ik Zwitserland nooit gezien!" lachte hij, „Maar daar trekt de kolonel zich niets van aan."

De goede Fransche wijn.

Hij vroeg mij of ik in Carcassonne bekend was, en toen ik zei van ja, deed hem dat genoegen. Hij beloofde mij een goed glas wijn als ik hem daar na den oorlog eens kwam opzoeken. „Dat is nu net het enige, wat wij hier missen overpeinsde hij, „Wij hebben ‘t ons hele leven niet zoo prettig gehad als hier. Maar wijn, dat is een belangrijk ding, en dat hebben ze hier nu eenmaal niet. Ze hebben ons wel gezegd, dat er ’n massa Australische wij onderweg is, en daar is het wachten nu maar op. In Marokko drinken wij nu eenmaal niet anders, en hoe! Hier krijgen wij bier, maar niemand houdt er van. En thee — maar dat .Is precies vergif. Je snapt gewoon niet, dat er magen bestaan, die dat verdragen kunnen." Voordat het in het Zuiden van Engeland werd gelegerd, was het Legioen; een: tijd lang gestationeerd geweest dichtbij een stad in de Midlands. „Kunt U mij zeggen," vroeg de knaap uit Carcassonne, „hoeveel het kost om in X. te komen? Het is 'n schan de, weet U. Zij geven ons op de spoor geen reductie, en het zou zoo aardig zijn om weer eens naar X. te gaan — Ik heb daar vijf meisjes. C'est gentil, les sweethearts Anglaises."

Maar afgescheiden van deze en dergelijke kleine grieven, zijn zij volmaakt tevreden met hun tenten en hun kantine. Hun menu houdt het midden tusschen Franschen en Engelschen legerkost. Zij krijgen hetzelfde vleesch als de Britten, maar meer groenten, en dan toebereid op de Fransche manier door de. eigen koks. Een van de bordenwassers van het Legioen bleek een vrolijke kleine Spanjaard te zijn. Hij kwam van Cordova, en had den geheelen Spaanschen burgeroorlog meegemaakt en was na den val van Catalonie over de Fransche grens gekomen en te Arzèles geïnterneerd. Hij voelde zich nu heel tevreden, maar de kou en de sneeuw van Noorwegen, verklaarde hij, hadden hem wel heimwee bezorgd.

De soldij.

Het Vreemdenlegioen ontvangt, net als andere vreemde eenheden in Engeland, precies zooveel soldij als de Engelsche soldaten, d.w.z. 2 shillings per dag. Voor gewone Fransche soldaten, die zich met minder tevreden moeten stellen, betekent dat ongetwijfeld bijna weelde, maar de meeste légionnaires, die beroepssoldaten zijn, trokken hooger, bezoldiging, welke zelfs na meerdere jaren dienst kon stijgen tot 15 francs per dag. Financieel zijn de heren er in Engeland dus niet zoo heel veel beter aan toe.
In dezelfde buurt is nog een kamp opgeslagen, waarin geregelde Fransche troepen zijn gehuisvest.
De beide kampen staan onder hetzelfde commando, en de Fransche recruten worden daar opgeleid door officieren van de Chasseurs Alpins, die ook in Noorwegen hebben meegevochten. De meeste manschappen van deze keurregimenten hebben den wensch te kennen gegeven om naar Frankrijk terug te keeren, te meer omdat de meesten hunner afkomstig zijn uit het niet bezette deel van hun land.
Het tot zinken brengen van de „Mèknes" schijnt aan het verlangen der Franschen om naar huis te worden teruggezonden, niet vreemd te zijn geweest. Het gebeurde heeft hun boosheid tot kookhitte doen stijgen en hun de oogen geopend voor de meedogenloosheid, waarmede het volk, in welks handen Pétain en zijn medestanders het lot van hun, land hebben gelegd, tegen hun slachtoffers te keer gaat. En men zal zich niet hoeven te verbazen, wanneer met het toenemen van den Duitschen druk drommen Fransche vrijwilligers hun land zullen verlaten en de wijk nemen naar Engeland of Noord-Afrika, waar de psychologische mogelijkheden voor hernieuwd verzet in opgaande lijn gaan.

[1] Kop: X  Het Vreemdelingenlegioen Het keurcorps in Afrika Thans grootendeels in Engeland Zij voelen zich daar opperbest Maar de Fransche wijn wordt erg germist Krantentitel: X  Soerabaijasch handelsblad Datum, editie: X  19-09-1940, Dag Jaargang, nummer: X  88, 221 Uitgever: X  Kolff & Co Plaats van Uitgave: X  Soerabaja PPN: X  044376952 Verschijningsperiode: X  1865-1942

[2] Ouida (1 January 1839[1] – 25 January 1908) was the pseudonym of the English novelist Maria Louise Ramé