| 
     WE ZATEN MET z'n allen in een klein wonderlijk
    hotel, dat de naam droeg van “Grand Hotel Mora" en deze vreemde
    verwaarloosde doos stond aan een boulevard in Madrid. Het jaar was 1942. We
    zaten met een groepje Hollanders al een paar weken in dat hotelletje
    opgeborgen op kosten van de Nederlandse regering (in Londen). 
    Dat hotel Mora herbergde verder nog een
    merkwaardig stel mensen. Grote jonge mannen met snorren en gekleed in de
    meest vreemde kostuums. Of te ruim of te krap! Deze mannen mochten overdag
    niet op straat, want ze stonden onder de bewaking van de Spaanse politie.
    Over hen waakte verder een oude Engelse juffrouw van de Britse ambassade.
    Die Britse ambassadeur moest wel een sadist geweest zijn om deze potente
    landgenoten door zo’n dorre juffrouw te laten
    bewaken! 
    Haar taak was onder andere ze overdag met spelletjes bezig te houden en te
    voorkomen dat de flessen whisky van het armetierige hotel-baretje te snel
    geledigd werden. En als de duisternis over de gloeiend hete stad gevallen
    was, werden de heren een uurtje “gelucht”. Net als kostschooljongens
    verdwenen ze in een rijtje – voorafgegaan door hun “miss” – uit het hotel. 
    Twee dagen ging alles goed. De derde dag verdwenen
    er onderweg twee stuks, die pas laat in de nacht – stomdronken – terug
    kwamen. De volgende dag zeven stuks en de dag daarop kwam de arme juffrouw
    alleen terug, volkomen geslagen! Het hele stelletje was er tussen uit
    geknepen om de lichtjes van Madrid eens van nabij te bekijken. Grote
    opwinding ! 
    Het bleek dat de heren allen Engelse ,,commando’s"
    waren die bij een van de verrassingslandingen op de Franse kust door de
    Duitse linies hadden weten door te breken en Spanje hadden bereikt. Zij
    wachten in Madrid op terugzending — via Gibraltar — naar Engeland en
    niemand mocht weten, vanwege de Spaanse neutraliteit, dat het eigenlijk
    Engelse militairen waren. Maar je kon ze — niettegenstaande hun
    burgerpakken — op een uur -afstand herkennen! 
      
    Het groepje Hollanders was van een heel ander
    karakter. Wij hadden meer bewegingsvrijheid van de Spaanse politie
    gekregen, maar mochten Madrid niet verlaten totdat de Portugese visums
    verleend waren en de meesten van ons — via Lissabon —naar West-Indië of
    England zouden worden doorgezonden. Enkele jongelui kwamen uit het Spaanse
    concentratiekamp Miranda, waar ze vaak al maanden hadden gezeten vanwege
    hun “illegale'' grensoverschrijding. Anderen kwamen uit het zuiden van
    Frankrijk of waren via geheime routes uit Zwitserland binnengekomen. We
    waren al zolang in Madrid en we waren doodop van nietsdoen… en maar wachten.
    De stemming was prikkelbaar en geld om uit te gaan was er ook niet. Het
    olieachtige eten hing ons de keel uit en onzen magen waren bedroven. Het Nederlandse consulaat beleefd en passief
    zoals gebruikelijk! 
      
    Plotseling kwam hij binnen! Hij had een kop als
    een fakkel en we doopten hem direct ,,Ginger'.
    ,,Hollanders...?" vroeg ie op een manier, zoals een verdwaalde in
    donker Afrika bij een stel menseneters zou informeren of er soms nog andere
    blanken in de pan lagen. Op ons ,,ja" kregen we een hand als een
    duimschroef en toen vroeg ie ,,ook geflitst"? En, toen bleek dat we
    allen ,,flitsers" waren, stootte hij een wilde kreet en begon een
    soort rondedans. Hij had een blauwe blouze aan
    van een hondsgemeen schel blauw en een lange Engelse matrozenbroek, die van
    onderen te lang en te wijd was en van boven te nauw.  
      
    Hij bleek zo uit Noord-Afrika gekomen te zijn.
    Eigenlijk kwam hij uit Friesland — was onder een trein illegaal in
    Frankrijk terecht gekomen. Omdat er niets anders opzat was hij in het
    onbezette (Pétain) Frankrijk in dienst getreden
    van het Vreemdelingenlegioen en zo in Afrika  terecht gekomen. Maar om dat hij naar
    Engeland wilde om daar dienst te nemen bij de Geallieerde Strijd krachten,
    had hij weer de benen genomen en was – aan boord van een Spaans schip – in
    Spanje en – wat bijna niemand gelukt was – zonder door de Spaanse politie
    opgepikt te worden – op het Nederlandse gezantschap aangekomen. Hij was
    daar gearriveerd toen de gezant aan tafel zat en geen macht ter wereld had
    hem er toe kunnen bewegen het veilige gezantschap te verlaten. Hij was
    blijven logeren totdat er een tijdelijke verblijfsvergunning voor hem
    verkregen was en toen naar ons hotel gebracht.  
      
    Het was een wonderlijke knaap… hij leek dynamiet
    in zijn bloed te hebben en hoewel hij waarschijnlijk nooit buiten zijn dorp
    geweest was voordat hij deze avontuurlijke reis ondernam bewoog hij zich
    met de grandeur van een ervaren wereldreiziger. 
    Deze keurige christelijke jongeling uit het nette
    fatsoenlijke dorp had met de legioensoldaten gezopen, hun liederen
    gezongen, in het hete zand van de woestijn op opstandelingen gejaagd en hij
    zat nu tussen de andere “flitsers”. Hij wou nu tegen de Duitsers knokken en
    daarvoor moest ie naar Engeland. We kregen eigenlijk allemaal een
    minderwaardigheidscomplex door hem. Hij was zo simpel, zo puur, zo heerlijk
    ongecompliceerd, Toen hij op een goede dag hoorde dat hij naar de West zou
    gezonden worden, was hij furieus en de ochtend daarop was hij spoorloos
    verdwenen. Niemand wist waar hij gebleven was. 
      
    Maanden gingen voorbij. Ik was in Londen. Op een
    dag zag ik plotseling zijn rooie kop, uitstekend boven de mensenmenigte op
    Piccadilly. Op die rooie pruik hing scheef een matrozen pet, waarop met
    gouden letters stond ,,Koninklijke Marine". Hij had het dus weer voor
    mekaar gebracht! Voor ik hem bereiken kon, was hij in de menigte verdwenen.
    Pas een paar dagen later trof ik hem weer. Hij zat in een diepe stoel bij
    het open vuur in Club welke Koningin Wilhelmina voor de Engelandvaarder had
    ingericht. Hij was weer geheel “thuis”. 
      
    Ginger.. wat was je een wonderlijke kerel! Toen ik vroeg
    hoe je Londen vond, antwoordde je. “niks an"!
    Zag je niets van deze prachtige grijze stad? De oude rijzige Westminster
    Abbey waar de geschiedenis van dit machtige rijk voortleeft tussen de
    grafstenen? Voelde je niets van de dynamiek van hot moderne Londen... van
    de ,,spirit" achter het masker der schijnbare flegmatiek? En merkte je
    niet, dat de puinhopen van de City de fundamenten waren van een steeds
    groeiende macht? En toen je daar over Piccadilly Circus liep, besefte je
    toen niet, dat je precies over het middelpunt van onze wereld wandelde...? 
      
    Je verteld van alles kriskras door elkaar… van je
    ouders die niet wisten of je nog in leven was… dat je christelijk was en
    vlak daarop kwam de beschrijving van een wilde nacht in een wilde buurt in
    een wild land. En dan de beschrijving van je zusje waarover je met zulk een
    tederheid kon spreken. In het begin wist ik niet wat ik aan je had. De
    grijze Koningin had je ontvangen en je gedecoreerd vanwege je wonderlijke
    ontsnapping uit het bezette land. Ik vroeg hoe je Haar vond. ,,Een echte
    dame!” was het antwoord, maar er klonk zo’n diepe eerbied uit, dat het niet
    komisch was. Tenslotte leerde ik je begrijpen. Je kon het kwaad niet zien,
    omdat-er niets van het Boze in je was. Alles wat je meegemaakt had, was
    slechts een uiterlijke belevenis geweest. Het leven was voor jou slecht een
    bioscoop geweest. De film was soms spannend, soms slecht, soms komisch. !
    Je was een brandbom in ieder salon. Een demonstratie tegenover iedere
    ambtenaar. Je vertelde dat je je opgegeven had om parachutist te worden en
    nu opgeleid zou worden om als “agent” in het bezette gebied “gedropt” te
    worden. 
      
    Weer gingen maanden voorbij. In “Oranjehaven”  zoals de clud
    van de Engelandvaarders in Londen heette, verscheen je niet meer. Niemand
    vroeg meer naar je.. er kwamen er zovelen en er verdwenen zovelen, vaak
    voor immer. Maar op een donkere avond trof ik je op een geheim vliegveld,
    waar ik voor dienst zijn moest. Buiten in de duisternis stond een
    grijze  bommenwerper als een
    spookachtig monster te wachten. Binnen in de, slecht belichte keet, stonden
    en zaten een paar mannen. De lucht was grijs de sigarettenrook. Niemand
    sprak. 
    Plotseling ontdekte ik jou, Ginger.
    Bijna onherkenbaar in je vreemde uitmonstering. Die nacht zou je
    ,,gedropt" worden in Friesland, niet ver van je dorp. Dààr, waar je iedere weggetje kende en vanuit die buurt
    zou je met je marconist gaan ,,werken". Ze hadden je rooie haren zwart
    geverfd, opdat niemand je zou herkennen. Je was erg rustig. ,,Het nare
    is," zo vertelde je mij, ,,dat ik zo vlak bij mijn ouders en zusje
    zijn zal en ze niet mag opzoeken..” Hij vond het maar raar en ik kreeg de
    indruk dat dit het enige was, waarover hij zich zorgen maakte. 
    Na de laatste “briefing” wandelde hij met de
    marconist en de bemanning naar het vliegtuig en verdween in de buik van het
    monster. 
      
    En zo verdween je uit mijn ogen. 
    En je verdween voor goed.. want als ik later hoorde
    — brak je bij de dropping beide benen en werd zo door de vijand gevonden.
    Je probeerde kruipend over de natte Friese aarde weg te komen, totdat een
    schot je doodde… niet ver dorp waar je geboren was. Misschien klonk het
    nachtelijke schot door in de stille boerderij, waar je ouders en je zusje
    leefden.. wie weet? 
      
    Jaren later kwam ik bij toeval In dat dorp en op
    het stille verlaten kerkhof stond op een eenvoudige steen je naam. En ook
    de naam die wij je gaven.. Ginger! Ik heb nooit
    begrepen hoe die naam op je grafsteen is gekomen, wie het geweten heeft dat
    we je zo noemden. “Ginger", gevallen voor
    het Vaderland 17 september 1943. Hij ruste in Vrede! De fakkel is gedoofd! 
     |