doorP.J.H. Gelissen
Uit “De Vaandeldrager” Ingekorte versie
Tijdens mijn verblijf in Engeland was ik lid van het muziekkorps
van de brigade en dat muziekkorps werd in zijn geheel opgeleid tot personeel
van de geneeskundige dienst, ook weI "hospikken" genaamd.
Mij en mijn collega Claessen vielen de eer te beurt om ingedeeld te worden bij het
vergeten onderdeel van de brigade, het Ille unit. Ja, een eer om met
zulke mannen om te gaan; Het was een geweldig onderdeel, een prachtige eenheid,
ze waren 16 man sterk en niet bevreesd voor tien maal zoveel Duitsers ik spreek
nu over "De mannen uit het vreemdelingenlegioen"!
Wij embarkeerden in Courseulles en vandaar naar Cresserons.
Op 12 augustus 1944werden we ingezet bij een boerderij te Bréville. Wij hadden
onze putjes voor en de besprekingen, uitdelen van eten etc. geschiedde onderde
poort van de boerderij.
Tijdens ons verblijf op deze boerderij waren deze mannen er zelden of nooit,
want ze waren steeds op patrouille zelfs tot in de duitse stellingen en tijdens
een van deze patrouilles hebben ze een van hun kameraden, de vrijwillig-dienstplichtige
soldaat N. den Breejen verloren, (15-08-1944).
We hebben hem 's nachts uit het voorterrein moeten weghalen onder begeleiding
van enkele van zijn kameraden. De omstandigheden waaronder we daar hebben
moeten leven is reeds in verschillende boeken beschreven, het was in ieder
geval verschrikkelijk. Het werd niet voor niets "Hell fire corner"
genoemd.
Wij waren maar al te blij toen we vernamen dat we spoedig zouden oprukken en op
16 augustus kwam de order dat we ons ’s nachts moesten verzamelen en vroeg in
de morgen van de 17e vertrokken we met een omsingelde beweging om
het voorterrein oftewel niemandsland.
Dat niemandsland was ongeveer 1 à 2 km breed en de afstand tussen ons en de
duitse vijand was zo ongeveer 250 tot 500 m. en het zat er vol met mijnen en
booby-traps. Deze strategie was echter niet naar de wens van deze mannen en onder
leiding van de sergeant Bauch[1]
gingen deze mannen recht toerecht aan, dwars door het mijnenveld met Claessen
en ondergetekende als hospikken. leder had de opdracht in de voetstappen van zijn
voorganger te blijven lopen, want als er een 'n fout je zou maken was het vlug
met ons afgelopen. Toen het begon te dagen konden we de voelsprieten van de
mijnen en booby-traps in het gras zien zitten en wij, de hospikken, mochten de
draagbaar welke wij bij ons hadden onder geen enkel beding neerleggen. Hede ten
dage is het voor mij nog steeds een raadsel hoe ons dat gelukt is.
Aangekomen op het kasteel van Béneauville werden door de mannen enkele krijgsgevangenen
gemaakt waaronder er een was welke zwaargewond was aan bovenarm en schouder en
die we netjes hebben verbonden. Dit was mijn eerste persoonlijke confrontatie
met de Duitsers. Claessen en ik zijn beide Limburgers en spraken, terwijl wij
die Duitser verzorgden dan ook Limburgs tegen elkaar. Die Duitser verwachtte al
niet dat hij zo netjes verpleegd zou worden en was nog verbouwereerder toen hij
ons hoorde praten. Terwijl hij ons aanstaarde zei hij: "Sie sind keine
tommies", waarop Claessen heel lakoniek antwoorde, "man wij zijn
Limburgse Hollanders".
Nadat de gewonden en gevangenen waren afgevoerd hebben wij onze eerste hulppost
ingericht onder de trap van het kasteel. Daar was een grote kelder waarin we
enkele grote vaten lekkere wijn ontdekten.
ln de loop van de dag arriveerden ook de Engelse commando's, ze waren zeer
verrast dat wij er reeds waren en zeiden dat de "Dutch" hun
voorgeweest waren maar dat ze het goed wilden maken tegenover ons onderdeel dus
gingen ze hun mortieren opstellen op de oprijlaan van het kasteel.
Sergeant Bauch verwachtte daardoor vuur van de Duitsers en dirigeerde ons
zoveel mogelijk naar binnen. Zijn vermoeden werd al gauw werkelijkheid, binnen
de kortste tijd waren wij volop in actie met het assisteren van de Engelse
hospikken bij de verzorging van hun doden en gewonden.
Kasteel van Beneauville
Na een dag of drie rukten we op naar Pont-Leveque en
bevrijdden Pont-Audemer. Na weer enkele dagen rust te hebben genoten
verplaatsten we ons naar de rivier de Seine. Door de opmars van de geallieerde
legers en omdat de R.A.F. alle bruggen had gebombardeerd waren de Duitsers
hals-over-kop de rivier overgevlucht, met achterlating van al hun materiaal
o.a. auto's, motoren, paarden en vrachtwagens waarvan ze de banden hadden
gebruikt om over de rivier te komen. De legerleiding zou natuurlijk graag weten
hoe het er aan de andere zijde van de rivier uitzag en zond een patrouille uit.
Wie waren weer zo gek dat even op te knappen? Natuurlijk weer die mannen van
het vreemdelingenlegioen. Ze staken 's nachts de rivier over en kwamen de
andere nacht terug met vijf Duitse krijgsgevangenen en de nodige informatie. Om
zoiets te doen moet je toch de nodige moed en lef hebben en dat hadden zij,
want aan de overkant krioelde het van de moffen[2].
Nadat vele leden van de brigade zich een auto of motor, en
sommigen van hen zelfs een paard, hadden toegeëigend ging de opmars door
Frankrijk en België tot Leuven zonder enige betekenis verder.
Tussen Leuven en Diest werd het IIIe unit terdege onder vuur genomen
door een paar achtergebleven tanks waardoor er weer enkele doden en gewonden
vielen.
De veldtocht werd voortgezet naar Beringen en weer waren de 15 legionaires
actief. Nu beschikten zij over een carrier en waren daardoor beweeglijker. Zij
switchten over het gevechtsterrein waardoor de vijand dacht een grote
troepenmacht tegenover zich te hebben. Hospikken waren niet nodig, vonden zij,
en daarom werden wij naar een vooruitgeschoven post geroepen waar tijdens het
wisselen van de wacht in een oud schuurtje een granaat op het dak geëxplodeert was
en 6 gewonden had veroorzaakt. Het transport van deze jongens was zeer
moeilijk, daar we met de ambulance-wagen gedeeltelijk over een spoorlijn
moesten rijden. Beringen was een zware klus en de brigade heeft mét zijn
legionaires naam gemaakt.
ln de nacht van 20 op 21 september gingen wij bij Borkel & Schaft (Valkenswaard)
de Nederlandse grens overen via Eindhoven, Son, st. Oedenrode, Veghel, Uden en
Zeeland arriveerden wij in Grave. Wat een belevenis om na 4 ½ jaarweeropeigen
bodem te zijn!
ln Grave werden de hospikken ondergebracht in een soort toren in de oude
stadswallen. Wij hebben daar veel burgers moeten verbinden welke getroffen
waren door splinterbommen welke Duitse vliegtuigen afwierpen. Deze zaten in een
soort containers die open sprongen en door middel van een veermechanisme kleine
splinter-granaten over een groot gehied verspreidden.
Op 17 oktober verplaatsten wij ons richting Eindhoven, om in de omgeving
Best-Oirschot nieuwe stellingen in te nemen aan het Wilhelminakanaal. Na
ongeveer een week werd vertrokken naarTilburg.
Op 25 oktober werd de aanval ingezet. We zaten aan het riviertje de Leye aan
beide zijden van de weg, samen met de mannen van het legioen.
We hadden een gewonde bij ons die vervoerd moest worden. Het was te gevaarlijk
om een ambulance naar voren te sturen, daarvoor in de plaats werd gebruik
gemaakt van een carrier. De hospikken Vissers, Raaijmakers, Eisman en Gelissen
zaten met hun gewonden in de sloot langs de weg. Toen de carrier arriveerde
moest deze gewonde op de carrier getild worden. Door deze maneuvre moesten
Vissers en Gelissen in het schootsveld van de vijand komen. Er viel een schot
en de kogel ging dwars door Vissers sigarettenkoker, ketste af op de carrier en
raakte de Amerikaanse Nederlander Raaijmakers in de buik. Deze viel terug in de
sloot, waarna Vissers en Gelissen bij hem bleven om hem te verbinden, hetgeen
onder zeer moeilijke omstandigheden ging. Eisman was inmiddels met de gewonde
in de carrier teruggetrokken. Door de hevigheid van de strijd was het niet meer
mogelijk om met vervoer naar voren te komen, dus hebben Vissers én Gelissen de gewonde
Raaijmakers tientallen meters door de vieze sloot teruggevoerd, hetgeen mogelijk
gemaakt werd door Jan van de Pas[3],
een van de 15 uit het legioen, die nog vooraan het riviertje De Leye zat en de
Duitsers geregeld onder vuur hield. Na de gewonde op de eerste hulppost te
hebben afgeleverd, zijn wij naar de fourier gegaan voor droge kIeren en om ons
van de modder te ontdoen. Vissers heeft voor deze actie het kruis van
verdienste ontvangen.
Na verschillende verschuivingen om Brabant te zuiveren van de Duitsers zijn we
op 14 november vertrokken naar de Provincie Zeeland. Onze mannen kregen tot
taak de bruggen over het kanaal van Zuid-Beveland te bewaken tegen eventuele
Duitse aanvallen, het was een belangrijke verbinding voor Zeeland. We werden
allen ingedeeld in Schore; Wij als hospikken werden ingekwartierd bij de fam.
Van Koeveringe, waar we, in plaats van onze militaire schoenen, klompen
droegen, die we 's avonds volgens Zeeuws gebruik, buiten aan de deur lieten
staan. De ruimte boven de plaatselijke bakkerij diende ons als eetzaal. Het
bewaken van de brug was maar een saaie bedoening, geen aktie, geen gevaar en geen
oorlogsbuit. Geld was er genoeg, ik herinner me dat toen wij (de hospikken) met
de sergeant een Sinterklaasfeest organiseerden voor de kinderen van het dorp,
gooiden ze zoveel geld op tafel dat elk kind twee of meer cadeau's had.
Prachtig mannen! Dit saaie niets doen gaf aanleiding tot éénmaal uit de band
springen van sommigen. Ze "leenden" een truck en begaven zich naar
Antwerpen waar ze 'ns lekker uit de band sprongen. Maar ik vind dat dat ook bij
oorlogvoeren hoort!
Na de feestdagen (Sinterklaas, Kerst en Nieuwjaar) op waardige wijze in Schore
te hebben doorgebracht, werden wij op 3 januari overgeplaatst naar Vlissingen.Ook
daar weer patrouille en bewakingsdiensten. De hospikken werden door de
commandant, zonder salarisverhoging, bevorderd tot kok! En dat nog met sukses
ook! We kregen dagelijks complimentjes dat het zo lekker was maar het duurde slechts
een maand en wij werden overgeplaatst naar Vrouwenpolder voor kustbewaking. ln
een van de bunkers troffen onze mannen een verdragende Duitse mortier met volop
munitie en dat gaf weer de nodige sensatie. Er zijn heel wat van die granaten
afgevuurd op een en tweepersoons duikbootjes. Een van die dingen werd geraakt
en de Duitse bemanning bracht het op het strand tot ontploffing. ln die periode
werd collega Claessen gewond en vervangen door de soldaat Jan Verhees van de
aanvullingstroepen. Ook vonden we in een van die bunkers een wagonlading Perl
van de Hero en op het strand spoelden kisten vol chocolade aan. De winter
hebben we daar erg rustig doorlopen en begin april werden we overgeplaatst naar
Hedikhuizen aan de Maas.
Alle beschikbare mannen werden ingezet voor patrouilles en zo kwam het dat de hospikken
ook op wacht gesteld, ikzelf heb nog wacht geklopt in een groot huis, een uur
buiten en een uur binnen aan de telefoon. Van slapen is daar weinig gekomen.
Daarna kwam de overtocht naar Hedel.
Met sergeant Bauch voorop ging het lopend naar onze nieuwe stelling en terwijl
we daarmee bezig waren liep vlakbij in onze omgeving nog een brencarrier op een
mijn. De opdracht van onze mannen was het voorterrein te zuiveren van Duitsers.
Dat werd ook met sukses bekroond en de stellingen waren ingenomen.
Op 25 april kregen wij in de vroege morgen (ca. 4.30 uur), een zware
tegenaanval met mortieren en infanterie op onze stellingen. Wij allen werden
een heel eind uit onze stellingen teruggedreven tot op een boerderij.
"Tot hier en niet verder" zei sergeant Bauch tegen zijn mannen en van
daaruit gingen ze de Duitsers te lijf en hoe! Dat kan ik in deze korte uitleg
onmogelijk beschrijven, want in de kortst mogelijke tijd hadden ze hun
stellingen en het voorterrein weer heroverd. Omdat het aan onze kant iets rustiger
werd, werden de mannen overgeplaatst naarde hoofdweg bij de spoorbrug. Daar
waren de Duitsers heel ver doorgedrongen en die werden dan ook prompt
uitgeschakeld en gevangen genomen. Na al deze akties in Hedel kwam de order het
bruggenhoofd te ontruimen en zo eindigde de laatste grote aktie van de Irene
Brigade en de mannen van het vreemdelingen legioen, "Het vergeten
onderdeel".
[1] Zeer waarschijnlijk wordt hier Lambert BOUSCH bedoeld.
[2] ln het boek van Theo de Kort, Van Brigade en garderegiment Prinses Irene,
staat vermeld dat het IIIe unit hiervoor de 1e luit. W.A. Kampinga
(Commandant 1e Peloton)
leverde, maar dat de mannen van het legioen het uitvoerde wordt niet
vermeld.
[3] Johan Adriaan Arnold VAN DE PAS