Poldergezicht met boerderij 1942
Ze duiken nog regelmatig op, schilderijen,
gesigneerd P.A.C. de Zwart.
Zoals bij het twentsveilinghuis in Januari 2012, dit
poldergezicht met boerderij uit
1942.
Het openingsbod van 100 Euro wordt niet geboden en het schilderij dus niet
verkocht [1].
Wie het schilderij zo ziet zal ook niet direct vermoeden dat de schilder,
zoals hij zelf ooit gezegd heeft: “een zeer avontuurlijke geest had”[4].
Wie was P.A.C. de Zwart, die in zijn oeuvre, naast dit poldergezicht met boerderij, ook laantje in het bos (30 Euro) [2] en vaas met hortensia’s had?
Jeugd
Petrus (Piet) Antonius Cornelis de Zwart wordt
geboren op 24 december 1905 in Delft.
Vanaf eind 1915 woont hij met zijn ouders aan de Bilderdijkstraat 92, in
Den Haag en van 1926 tot 1930 in Boekel en Den Bosch. Als zijn beroep is
huisschilder opgegeven.
Het Vreemdelingenlegioen
Als Piet de Zwart bijna 25 jaar oud is besluit hij
dienst te nemen in het Vreemdelingenlegioen.
Of het zijn “avontuurlijke geest” is of het gevolg van de heersende crisis
en hij dus mogelijk al enige tijd werkeloos was, is niet bekent.
Het feit dat Piet de Zwart dienst neemt in het Vreemdelingenlegioen wordt
formeel opgenomen op de gezinskaart van zijn ouders: “1930 Algiers
(Vreemdelinglegioen)”.
Over zijn tijd in het Vreemdelingenlegioen is tot nu toe nog weinig bekent.
Waarschijnlijk heeft hij niet de volle 5 jaar gediend, in 1937 verklaart
Piet de Zwart namelijk vroeger enige
tijd bij het Franse Vreemdelingenlegioen te hebben gediend [4]. Ook het
bezit van een bewijs van Nederlanderschap afgegeven door de Burgemeester van
Hoorn, op 4 Augustus 1934 is een aanwijzing hiervoor [4].
Geronseld voor Spanje
In Oktober 1937 gaat Piet de Zwart in op een
aanbod voor een goede betrekking in Spanje.
Hij vermoed echter al snel dat hij geronseld is voor de Spaanse regeringstroepen,
althans dat is zijn verklaring aan de aspirant Vice-Consul,
J.H. Cramwinckel.
Bijgaande een transcriptie van de betreffende documenten van het Ministerie
van Buitenlandsche Zaken [4].
|
MINISTERIE VAN BUITENLANDSCHE ZAKEN
AFDEELING en : Juridische Zaken en Comptabiliteit.
No. 38108
‘S-GRAVENHAGE, den 26 October
1937.
Men wordt verzocht bij de aanhaling van
dezen brief dagteekening,
nummer
en afdeeling nauwkeurig
te vermelden
Ik heb de eer Uwer Excellentie hiernevens voor zooveel noodig afschrift te
doen toekomen van een missive van den Consul-Generaal te Parijs d.d. 21 October l.l., no. 4193/412,
nopens P.A.C. de Zwart, die zich voor Spanje zou hebben laten ronselen,
doch in Frankrijk terug is gekeerd.
Ik moge er echter de aandacht op vestigen, dat de
Zwart, indien hij inderdaad vroeger in het vreemdelingen-legioen
heeft gediend, uit dien hoofde zijn Nederlanderschap reeds heeft verloren.
De Minister van Buitenlandsche
Zaken,
voor den Minister,
de Secretaris-Generaal,
A.M. Snouck
Zijner Excellentie
den Heere Minister van
Justitie.
4910 – ‘36
|
CONSULAAT-GENERAAL DER
NEDERLANDEN
Parijs, 21 October 1937.
014
No. 4193/412
Ik heb de eer Uwer Excellentie te berichten, dat
op 20 October j.l. te
mijner kanselarij verscheen: PETRUS ANTONIUS CORNELIS DE ZWART, geboren te
Delft, 24 December 1905, van beroep kunstschilder, wonende te Alkmaar, aan
de Tuinstraat 52, (te Alkmaar bezit hij eveneens een atelier aan de
Spoorstraat 13).
Deze man verklaarde mij, dat hij op Donderdag 14 October j.l. een consumptie
gebruikte in een café, dat gelegen is aan de N.Z.-Voorburgwal te Amsterdam,
vlak bij het dagblad “Het Volk”. Hij geraakt daar in gesprek met een Belg,
waarna ook een zich noemende Oosterling of Oosterhof zich bij een voegde.
Oosterling vroeg hen, of zij zonder werk waren en of zij niet wat geld
wilden verdienen. Zij antwoordden hier bevestigend op. Oosterling zeide: “Daar kan ik jullie wel aan helpen. Jullie
kunnen een goede betrekking in Spanje krijgen. De burgeroorlog is daar toch
bijna afgeloopen. “Het signalement van den
ronselaar Oosterling of Oosterhof luidt volgens de Zwart: groot 1.85 meter,
middelmatig, breed postuur, oud ongeveer 35 jaar, kastanjebruin haar, zwart
snorretje, waarschijnlijk geverfd, lichtbruine oogen,
mist in linker mondhoek bovenkaak een tand, ovaal gezicht, vrij bleeke gelaatskleur, donkerblauwe winterjas,
donkergrijs pak, aan linker pols goedkoop nikkelen polshorloge, donkere
vilthoed.
Oosterling verzocht de Zwart en den Belg, den
volgenden avond, Vrijdag 15 October, om omstreeks
8 uur op het eerste perron aan het Ventraal Station te willen zijn. Zij
moesten dan een perronkaartje koopen en daar op
hem wachten. Dit is inderdaad geschied en zij troffen Oosterling, zooals was afgesproken. Zij ontvingen ieder fl. 12.-
van Oosterling en kochten daarvoor op zijn aanwijzing bij het loket voor
doorgaande reizigers op genoemd perron een 3e-klas spoorbiljet
Amsterdam-Parijs. Nadat zij van Oosterling de instructie hadden ontvangen,
bij aankomst in Parijs een courant in de linkerhand te houden, als herkenningsteeken, begaven zij zich in den trein. Bij
aankomst alhier werden zij, onmiddellijk na het verlaten van den trein
aangesproken door een man, die slecht Fransch
sprak en waarschijnlijk een Duitsche emigrant
was. Deze heeft hen per taxi medegenomen naar een klein café, waarvan de
Zwart zich den naam niet meer kon herinneren, evenmin, in welke straat of
buurt dit café gelegen moet zijn.
Zij ontvingen daar een maaltijd en kregen order,
daar te blijven, totdat de reeds genoemde Duitsche
emigrant daar zou terugkeeren. Bij zijn
terugkomst werden zij met eenige andere geronselden van verschillende nationaliteiten naar het
Gare de Lyon vervoerd. De leider van deze groep verschafte zich daarop een
aantal “billets de touriste”
met bestemming naar Toulouse. Zij zijn daarop in den trein gestapt en van
dat oogenblik af heerschte
er militaire tucht in de kleine groep. De Zwart, die volgens zijn
verklaring van het begin af aan begrepen had, dat men hem geronseld had
voor de Spaansche regeerings-troepen,
begon er nu langzamerhand genoeg van te krijgen en, bij aankomst te
Toulouse is hij erin geslaagd, te ontvluchten. Hij heeft zich toen te voet
en met auto’s mederijdende op weg begeven naar
Carcassonne, waar hij een armbandhorloge verkocht en voor dit geld een
spoorbiljet nam naar Marseille. Daar hij zich bij aankomst aldaar zonder
middelen bevond, heeft hij zich tot het Consulaat-Generaal gewend. Men zond
hem door naar Parijs.
De Zwart deelde mij nog mede, dat hij een zeer
avontuurlijke geest had en vroeger eenigen tijd
bij het Fransche Vreemdelingenlegioen had
gediend. Hij had zich laten ronselen, daar hij dit interessant vond en
hoopte, zijn vriend Pauw Horn, afkomstig uit Alkmaar, die eenigen tijd geleden door ronselaars naar Spanje was
gelokt, te kunnen opsporen.
Nopens dezen Pauw Horn is een bericht in het
Algemeen Handelsblad van 5 October j.l. verschenen.
Ik meen, dat de Zwart mij de waarheid zeide, hoewel het mij enigszins vreemd voorkomt, dat
hij, die reeds eenige malen in Parijs vertoefde,
het café, waar de Fransche ronselaar hem hiernaar
toebracht niets meer terug kon vinden. Te Toulouse is de meergenoemde Belg
er eveneens in geslaagd, te ontvluchten, doch de Zwart heeft hem niet meer
gezien.
Aangezien de Zwart mij een duidelijk signalement
van den ronselaar te Amsterdam had opgegeven, meende ik goed te doen, mij
onmiddellijk telefonisch in verbinding te stellen met de Centrale Recherche
aan het Hoofdbureau van Politie te Amsterdam. Ik deed daar mededeeling, van het gebeurde. Mij attaché, de heer d’Aquin, heeft zich daarop met de Zwart naar de
verschillende hier bekende ronselaarscafés begeven, ten einde te trachten, het
café te vinden, waarheen men de Zwart gebracht had. Dit leverde echter geen
resultaat op.
Ik heb mij veroorloofd, de Zwart naar Alkmaar te repatrieeren. Hij ontving een spoorbiljet van Parijs
naar Roosendaal, benevens een vervoerbewijs A van Roosendaal naar Alkmaar,
terwijl hem een bedrag van frs. 20.—ter hand werd
gesteld voor het allernoodzakelijkste levensonderhoud.
Hij was in het bezit van een bewijs van
Nederlanderschap afgegeven door den Burgemeester van Hoorn, op 4 Augustus
1934. Dit bewijs werd door mij ingehouden, en ik heb de eer het hiernevens
over te leggen. Hem werd een “laissez passer” verstrekt.
Ik verzocht de Zwart, bij aankomst te Amsterdam
zich wel naar het Hoofdbureau van Politie te willen begeven, ten einde
aldaar persoonlijk mededeeling te doen van het
voorgevallene, alsook bij de Politie te Alkmaar. –
De wnd. Consul-Generaal,
voor denzen
De asp. Vice-Consul,
(get.) J.H. Cramwinckel
Zijner Excellentie
den Heere Minister van Buitenlandsche
Zaken,
‘s-Gravenhage
|